DBI-aftrek mag niet leiden tot verlies andere nationale belastingvoordelen!

DBI-aftrek mag niet leiden tot verlies andere nationale belastingvoordelen!

Op 19 december 2019 heeft het Europees Hof van Justitie (C/389-18 – hierna ‘HvJ’) zich nogmaals uitgesproken over het Belgische DBI-regime. Het HvJ oordeelde opnieuw dat het DBI-regime in strijd is met de moeder-dochterrichtlijn, ditmaal omwille van de wisselwerking tussen de volgorde van de bewerkingen en de DBI-aftrek. In de mate dat de DBI-aftrek leidt tot het verlies van een ander belastingvoordeel, zal de ontvangst van dividenden niet fiscaal neutraal zijn, en dus in strijd met de richtlijn.

Waarover gaat het?

Dividenden die moedervennootschappen ontvangen van dochtervennootschappen zijn in principe vrijgesteld van belasting (indien bepaalde voorwaarden voldaan zijn). Fiscaaltechnisch realiseert men deze vrijstelling via de DBI-aftrek (art. 202 en volgende WIB92). Het ontvangen dividend zal eerst worden opgenomen in de belastbare grondslag en vervolgens worden vrijgesteld middels de DBI-aftrek. Vanaf aanslagjaar 2019 bedraagt de DBI-aftrek 100%, voordien 95%. Als er onvoldoende belastbare grondslag bestaat, kan het saldo van de DBI-aftrek worden overgedragen naar de volgende belastbare tijdperken.

Vóór de hervorming van de vennootschapsbelasting bepaalde het KB/WIB92 de volgorde waarin de verschillende aftrekken (zoals DBI-aftrek, aftrek voor risicokapitaal, vorige verliezen… – art. 74-79 KB/WIB92) konden worden toegepast. Zo moest men bijvoorbeeld eerst de DBI-aftrek toepassen voor de aftrek voor risicokapitaal (zgn. “notionele interestaftrek”), die destijds slechts beperkt in de tijd overdraagbaar was of vanaf aanslagjaar 2013 zelfs niet meer overdraagbaar. De prioritaire aanrekening van de DBI-aftrek kon er dus toe leiden dat de aftrek voor risicokapitaal niet kon worden aangewend en zelfs verloren kon gaan (bijvoorbeeld als er de volgende belastbare tijdperken niet voldoende belastbare grondslag was).

In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting voerde de wetgever weliswaar het principe van “de korf” indien (art. 207 WIB92). Voortaan wordt een onderscheid gemaakt tussen aftrekken die integraal van het belastbaar resultaat kunnen worden afgetrokken, en andere aftrekken die deel uitmaken van een korf waarvan het aftrekbaar bedrag beperkt is.

Oordeel van het Europees Hof van Justitie

Het Europees Hof van Justitie heeft zich – na een prejudiciële vraag door de rechtbank van eerste aanleg Brussel – in het arrest van 19 december 2019 (C/389-18 inzake Brussels Securities) uitgesproken over de wisselwerking tussen de DBI-aftrek en de volgorde der bewerkingen.

Het Europees Hof brengt eerst de doelstelling van de moeder-dochterrichtlijn nogmaals in herinnering, met name dat winstuitkeringen door een dochteronderneming aan haar moedervennootschap fiscaal neutraal moeten kunnen plaatsvinden. Dit houdt ook in dat een indirecte belasting van dergelijke winstuitkering in principe niet is toegelaten (zie ook HvJ 12 februari 2009, Cobelfret, C/138/07). En laat dit nu net het probleem zijn.

Omwille van de strikte volgorde der bewerkingen en de prioritaire aanrekening van de DBI-aftrek (zowel overgedragen als van het jaar zelf), kan het voorkomen dat de belastingplichtige een ander belastingvoordeel (zoals de aftrek voor risicokapitaal) geheel of gedeeltelijk verliest. Met andere woorden, zal de belastingplichtige in dergelijk geval dus zwaarder worden belast dan wanneer men geen dividend zou hebben ontvangen of het dividend van de belastbare grondslag zou zijn uitgesloten (overweging 45). Immers zou men dan het nationaal belastingvoordeel wél hebben kunnen verrekenen. In zulk geval is de ontvangst van dividenden dus niet fiscaal neutraal en bijgevolg in strijd met de moeder-dochterrichtlijn.

Wat betekent dit nu voor de belastingplichtige?

Belastingplichtigen die door de prioritaire toepassing van de DBI-aftrek (voornamelijk de overgedragen DBI-aftrek) andere belastingvoordelen die slechts beperkt of niet overdraagbaar waren, niet hebben kunnen aanwenden, worden geconfronteerd met een zwaardere belasting dan wanneer zij geen dividend zouden hebben ontvangen.

Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien de belastingplichtige overgedragen DBI-aftrek had in combinatie met de aftrek voor risicokapitaal of de octrooiaftrek.

Naar aanleiding van de hervorming van de vennootschapsbelasting en de invoering van de korf is dit probleem grotendeels opgelost. Immers behoort de overgedragen DBI-aftrek tot de korf, en komt deze na de aftrek voor risicokapitaal. Maar deze aftrek komt nog wel steeds voor de beperkt overdraagbare aftrek voor risicokapitaal, zodat hiervoor hetzelfde probleem blijft bestaan.

Hoe richtlijnconforme toepassing bekomen?

Bij de voorbereiding van de fiscale aangifte voor het aanslagjaar 2020 is het aangewezen om het bedrag van de fiscaal overdraagbare aftrekken te verifiëren, rekening houdende met dit arrest van het Europees Hof van Justitie. Eventueel dringt een aanpassing van de overdraagbare saldi zich op. In dit geval doet de belastingplichtige er wel goed aan om een begeleidende brief bij de aangifte te voegen, om de aanpassing te verklaren.

Belastingplichtigen doen er ook goed aan om de fiscale aangiften van het verleden na te kijken. Indien men inderdaad een nationaal belastingvoordeel heeft verloren omwille van de prioritaire aanrekening van de (overgedragen) DBI-aftrek, kan men alsnog een richtlijnconforme toepassing van de DBI-aftrek bekomen door:

  • het indienen van een bezwaarschrift (dit moet dan wel binnen de termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet);
  • het indienen van een verzoek tot ambtshalve ontheffing. Een arrest van het Europees Hof van Justitie kwalificeert namelijk als een nieuw feit. Dit verzoek moet worden ingediend binnen de termijn van 5 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de aanslag is gevestigd. Men kan nu dus nog teruggaan tot aanslagen gevestigd in 2016.

Heeft u vragen of wenst u bijkomende inlichtingen, aarzel dan niet om Pieter Van den Berghe (pieter.vandenberghe@monardlaw.be of 03/286.79.40), Luk Cassimon (luk.cassimon@monardlaw.be of 03/286.79.40) te contacteren of uw vaste contactpersoon van het fiscaal departement van Monard Law.

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.